De 1e molen
Als we terug gaan in de tijd, zien we dat er in totaal vier molens in Fijnaart en Heijningen gestaan hebben. De eerste molen die we bespreken, is de nog bestaande in het dorp Oude Molen gebouwd rond 1845.
Op maandag 10 juni 1844 verzoekt Gerardus van der Ley aan Z.M. de Koning om eencoornewindmolen op de Batterij op den Ouden Molen te mogen stichten. Als op maandag 18 augustus 1845 de ingediende bezwaren zijn afgehandeld, is aan alle formaliteiten tot vergunning voldaan en kan Van der Ley aan de slag.
De korenmolen van Oude Molen kwam in bedrijf in 1846 en heeft sindsdien verschillende eigenaren gehad. De laatste eigenaar die de molen nog heeft gebruikt om te malen, was Mees de Lint. Rond 1960 zijn enkele restauratiepogingen mislukt en toen werd er zelfs een sloopvergunning afgegeven. Van die sloop is het – gelukkig – nooit gekomen, maar wel is de molen in 1967 ‘onttakeld’. Daarbij verdwenen niet alleen de stelling en wieken, maar ook onderdelen uit het maalwerk.
De molen is enkele jaren geleden gerestaureerd en sinds 2008 draait hij weer in zijn oude glorie. Een bezoek meer dan de moeite waard. Als de wieken draaien is de molenaar op de molen aanwezig. Voor meer informatie over deze molen en de stichting ‘De Oude Molen’ verwijzen wij u naar:
www.stichtingdeoudemolen.nl
De 2e molen
De tweede molen – en aan deze molen dankt het dorp “Oude Molen” zijn naam – is gebouwd in opdracht van de markies van Bergen op Zoom. De molen werd gebouwd door Anthonius Jansen. Veel onderdelen kwamen van de molen van Hildernisse, omdat die nog in redelijke staat waren. De aanneemsom was 425 Karolus guldens. Een smid heeft het ijzerwerk gemaakt voor 220 Karolus guldens, Jeronimus van der Heyden heeft twee stukken ‘wezels hout’ geleverd voor de ‘borstrooyen’, kosten 38 Karolus guldens en 13 stuyvers.
In 1561 werd een zogenaamde standaardmolen gebouwd om te voorzien in de behoefte aan gemalen graan in de polders De Oude Fijnaart en de Ruijgenhil. Hij werd gebouwd aan het kruispunt Stadsedijk en Drogedijk tegenover het ‘oude schooltje’. De molen heeft er waarschijnlijk gestaan tot 1725, daar er onderdelen werden gebruikt voor de bouw van de Nieuwe Molen, zie onder. De eerste molenaar was Jacob Mertens.
Hij heeft de molen tweemaal drie jaar gepacht. Deze Jacob Mertens was eerder eigenaar van een zg. rosmolen, gebouwd in 1550 en al in 1559 afgebroken en die ook in de omgeving van Fijnaart gestaan moet hebben.
Lauwrens Willemsz is omstreeks 1651 ook molenaar geweest op deze molen, zoals blijkt uit een document uit dat jaar, waarin hij de voogdij krijgt over een neefje uit Greup dat wees geworden is.
Bron: Aantekeningen van oud-erevoorzitter Henk Diependaal, archief Heemkundige Kring Fijnaart en Heijningen.
De 3e molen
De derde molen stond in het buurtschap, dat genoemd is naar de molen: de Nieuwe Molen. Om precies te zijn: hij heeft gestaan op de driesprong van de Molenstraat en de Nieuwe Meulensedijk (tegenwoordig de Appelaarsedijk, ofwel Nieuweweg), waar nu de rotonde ligt.
Deze molen was een stellingmolen met de naam ‘Nooit Rust, Mijn Lust’. De molen is gebouwd als een dwangmolen, wat wil zeggen dat de boeren uit de omliggende polders verplicht waren hier hun graan te leveren voor verwerking.
De bouw van de molen wordt uitgebreid beschreven: “… de dight tegen den andere aangestrecken en op veeren in de groeven en boven gelyk, en in ider balck twee vryen speykers 4 duym van den andere, daer aen maecken twee versteecken trappen aan de eerste verdieping, van vyff kertierse deelen, de trappen en de boomen swaer 2 duym. Soo in alle maniere als geordineert en aengewesen wort.”
Zo wordt verder de hele bouw beschreven, vanaf de fundering tot de hoogste punt van de wieken. Voor de bouw van de molen heeft men waarschijnlijk ook onderdelen van de oude molen op Oude Molen gebruikt. In het bestek staat namelijk hoe ‘men den ouwen kuyp moet vernieuwe en den oude as in te korte, en dat het ouwe heyn dat om den oude molen staet op te graeven, en setten om den nieuwen coornemolen.”
Men mag aannemen dat de vorige molen in deze tijd ontmanteld en waarschijnlijk ook gesloopt was. Het voorgeschreven werk en de conditie volgens het bestek werd ”ingeseth by Jan Gerritsen Steen op dry duysent vier hondert gulden”, dus 3400 gulden. Wie de uiteindelijke bouw heeft uitgevoerd, is niet achterhaald.
In het begin van de 19e eeuw is het een domeinmolen met maalrecht. Blijkbaar werd dit heerlijk recht, hoewel het officieel afgeschaft was, in 1807 nog steeds toegepast wanneer het domein het goed uitkwam.
De molen heeft ook zware tijden gekend in de Tweede Wereldoorlog (1944). Door beschietingen ontstond zware schade en er werden drie grote gaten in de molen geschoten tijdens het bevrijdingsoffensief. De aangebouwde wagenhuizen gingen toen ook verloren. Door een zware storm in 1950 werd de molen opnieuw zwaar beschadigd.
In 1952 werd de molen buiten werking gesteld. De wieken werden van de molen gehaald wegens het gevaar voor het langskomende verkeer. In 1957 werd de molen verder ontmanteld, zodat alleen de molenromp overbleef. In maart 1972 is ook de romp met een kraan gesloopt.
De eerste molenaar is waarschijnlijk Jacobus van Gelder geweest. Zijn weduwe doet op
7 januari 1727 de molen over aan Gerardus Heijmans. Eigenaar was de Staat der Nederlanden, toen de Bataafse Republiek geheten. De laatste eigenaar was Antoon Verhagen, zoon van Pieter Verhagen, geboren in 1866 te ‘s-Gravenmoer.
Bron: archief Heemkundige Kring Fijnaart en Heijningen en aantekeningen van de familie Verhagen.
De 4e molen
De vierde molen is een zg. windwatermolen. Deze heeft gestaan aan de Mooie Keene en werd gebouwd om het overvloedige water uit de polders te doen afvloeien naar de Dintel. Op grond van een rapport van de waterstaatsman H. Hanegraaff werd op 14 april 1801 door de polderbesturen van de omliggende polders besloten om een watermolen te bouwen. Men moest nog wel de vergunningen en benodigde gelden zien te verkrijgen. De toestemming voor de bouw werd al op 21 mei 1801 verleend door de Commissie van Administratie te Breda. Er moest een bestek opgesteld worden om aannemers een aanbesteding te kunnen laten maken. Een onderdeel van het bestek was dat er 160 grenen spie- of mastpalen geslagen moesten worden van 6 meter lengte. Ook is in detail in het bestek de woning van de molenaar opgenomen, hoe de bedsteden, kasten, kelder en fornuis gebouwd moesten worden. Ook de sluis en overstort werden nauwkeurig beschreven. De plaats waar de molen moest komen staan, heeft nogal wat discussie gegeven. Uiteindelijk werd besloten om de molen te bouwen bij de boerderij van Gijsbert Burgers. Als we dit naar de huidige situatie bekijken, zouden we op de Boerendijk, staande bij de boerderij met nummer 52, de molen aan de Mooie Keene zien staan.
De financiering van de bouw van de watermolen was weer een ander probleem. Hoe moest men ƒ 20.000,- bijeenbrengen? In de vergadering van de Ingelanden werd besloten een obligatielening uit te geven van viermaal twaalf stuks, groot ƒ 24.000.-. De polderbesturen betaalden 5% interest per jaar en binnen 15 jaar moest de lening zijn afgelost.
De aanbesteding waarop de aannemers konden inschrijven voor de molen, woning en de aanleg van dam en sluis, geschiedde door mijnen. De laagst ingeschreven aannemer zou dan het zogenoemde strijk- en trekgeld ontvangen. De inschrijving moest op 1 oktober 1801 binnen zijn bij de heren Ingelanden. De laagste inschrijver was Gijsbert Versluijs, meester-timmerman, met een bedrag van ƒ 23.000.-.
Op 15 oktober 1801 werd het werk ingezet door de Dijkcolleges voor ƒ 14.000.–. Hierna mijnde Jan Verlegh uit Terheijden voor een bedrag van ƒ 19.700,-. Ten slotte moest er een molenaar worden gezocht. Er meldden zich 8 kandidaten en na een langdurig beraad werd Jan Arijse Driesprong aangesteld. Hij werd watermolenaar tot Beloken Pasen in 1803, tegen een vergoeding van ƒ 120.– op jaarbasis en als hij zijn plichten goed vervulde kon er een toelage van ƒ 30.- per jaar bijkomen.
Na ingebruikname van de molen zijn er vele problemen geweest om de molen draaiende te houden. Vaak was het achterstallig onderhoud er de oorzaak van, evenals strubbelingen tussen de polderbesturen over de kosten van het onderhoud. Het geharrewar bleef duren en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zagen zich gedwongen in te grijpen. Op 3 november 1885 werd een nieuw waterschap ingesteld nl. “De Mooie Keene”. In 1890 besloot het polderbestuur om de molen niet meer te laten werken. Op 17 januari 1893 werd door de Ingelanden besloten tot sloop van de molen. De Zevenbergse aannemer Josinius van Tetering mijnde de sloop voor ƒ 900,- en die moest voor 1 april 1894 afgerond zijn.
Tevens werd besloten om met de tijd mee te gaan en een stoomgemaal te plaatsen. De bouw werd gegund aan Joh. van Oers uit Oudenbosch voor een bedrag van ƒ 11.260.- en moest opgeleverd worden op uiterlijk 1 november 1892.